|
Einde. Alweer. Dat krijg je als je een paar maanden niet meer blogt. Het manuscript van ‘Als Werelden botsen’ deel 1 is van het eerste tot en met het (voorlopig) laatste woord met een stofkam behandeld. Opnieuw ben ik door alle ups en downs van de hoofdpersonen heen gegaan, heb ik onjuistheden weggehaald, onlogische zaken aangepast, conversaties vloeiender gemaakt en actiescènes meer pakken.
Tenminste, dat is de bedoeling. Want natuurlijk heb ik na één keer herschrijven en van 239.000 naar 202.000 woorden gaan niet het idee dat het verhaal al af is. Wat doe je wanneer je een manuscript helemaal doorgelezen, ingekort en herschreven hebt? Vrijwel elke dag in de afgelopen tien maanden ergens tussen een half uur en twee uur bezig bent geweest met je verhaal? Even wat anders doen Een week rust pakken, andere dingen doen, gamen, Netflixen of Disneyplus’en lijkt dan bijna lui. Verloren tijd om het verhaal sneller klaar te krijgen, tijd die nooit meer terugkomt. Toch is het goed om even afstand te nemen voordat ik aan de slag ga met de opmerkingen van mijn eerste lezers. Gewoon een paar dagen even niets met schrijven doen, en daarna misschien wat korte verhalen eruit gooien die veel minder tijd vergen. Dan kan ik met een frisse blik van voren af aan beginnen met de tips en adviezen en mag de uitgever ermee aan de slag. En toch… jeuken mijn vingers nu om eerst dit verhaal helemaal af te ronden en weg te sturen, voordat ik aan iets anders begin. Ik ben niet voor niets ruim driekwart jaar bezig geweest met het wel en wee van mijn hoofdpersonen. Ik merkte bij het herschrijven dat het me echt wat deed toen hoofdpersoon Victoria moest besluiten om voor de tweede keer in haar leven voor lange tijd, misschien wel voorgoed, afscheid te nemen van alles dat en iedereen die ze kent. Nooit goed genoeg De neiging om nogmaals te herschrijven, moet ik in ieder geval onderdrukken. Het zal toch nooit goed genoeg zijn. Er is altijd wel iets dat bij de zoveelste lezing, beter, anders, korter, meer in spreektaal kan. Beter is het om het nu, na het meenemen van adviezen van mensen die het boek als lezer gelezen hebben, erop te vertrouwen dat het verhaal wel goed genoeg is. Om mezelf morgen niet helemaal te haten wegens een overdaad aan gamen tijdens mijn vrije week, ga ik één van de tientallen ideetjes die ik voor een kort verhaal heb maar eens uitwerken. Dat gaat me in ieder geval geen tien maanden kosten van begin tot einde.
1 Comment
Ik nader het einde van mijn tweede boek (Als werelden botsen); het eerste deel van een gelijknamige trilogie die ik in gedachten heb en het eerste boek dat ik ook heb geschreven met de wens een echt boek te schrijven. Het eerste boek (Als een leven botst) was, zoals ik wel eens eerder schreef, een uit de hand gelopen kort verhaal.
Dat betekent overigens ook dat ik nogal wijdlopig schrijf, want het korte verhaal werd toch nog ruim 200 pagina’s. Het eerste deel van mijn trilogie dreigt zonder enig noodzakelijk inkorten op rond de 800 pagina’s uit te komen. Met het bekende adagium van ‘kill your darlings’ in mijn achterhoofd, hoop ik op 700 pagina’s uit te komen. Natuurlijk vind ik dat het boek de lengte moet krijgen die het verdient, maar wellicht dat uitgever en eindredacteur daar anders over denken. Einde van een reis Goed, bovenstaande terzijde, ik heb het gevoel dat ik ook het einde van een reis nader. Ik weet dat ik een trilogie in gedachten heb en ook al een beetje op papier een korte synopsis heb uitgewerkt. Maar dat kostte me een paar uur, met in mijn achterhoofd het idee dat ik het tzt verder uitwerk. Dit eerste deel heeft me, vanaf het eerste woord van de eerste paragraaf zo’n 6,5 maanden gekost. Als ik hoofdstuk 18 afsluit, dan zullen het er zo’n 7 maanden zijn. Inclusief het uitwerken van een paar honderd pagina’s (boeklengte, niet Times New Roman 12 punts lengte op een Word-pagina) aan scenes, omgevingen, karakterschetsen etc, ben ik er zelfs al vanaf de zomerperiode mee bezig. Een klein jaar dus meereizen en meeleven met mijn personages en hun zoektochten, hun worstelingen, hun goede en verkeerde beslissingen, hun vreugde en verlies. Een periode waarin er ook ontzettend veel is veranderd bij die personages en hun doelen, hun beweegredenen. Naarmate ik verder in het boek kwam, week het steeds verder af van de oorspronkelijke scenes. Tijdelijk afscheid Nu het einde nadert, voelt het toch als een soort afscheid, ook al is het slechts tijdelijk. Sommige personages keren niet terug, zij gaan langzaam op in de mist van de tijd die hen heeft achterhaald. Andere personages zijn in de loop van het boek gestorven. Nieuwe personages nemen hun plaats in en krijgen de kans om zich in de volgende delen te ontwikkelen. En al ben ik nog lang niet tevreden met wat ik geschreven heb, de basis die er nu ligt, is wel wat ik op papier wilde zetten. Dit is het verhaal dat een jaar geleden voor het eerst in mijn hoofd vorm begon te krijgen, dit zijn de karakters die al die tijd in mijn hoofd en op papier vorm hebben gekregen. Ze zijn van mij en toch ook een beetje van zichzelf geworden, met ideeën, nukken en besluiten die ik hen eerst niet toegeschreven had, maar die wel bij ze horen. Wanneer ik hopelijk eind mei het laatste woord van het laatste hoofdstuk schrijf, dan laat ik het verhaal even liggen. Een weekje, misschien twee. Even wat anders doen, misschien weer eens een van mijn vele ideeën voor een kort verhaal uitwerken, voordat ik het aandurf om te lezen wat ik in zeven maanden tijd uitgewerkt heb. Afstand bewaren Het zal moeilijk worden om de afstand te bewaren tot wat ik zelf tot leven geroepen heb en het verhaal sterker te maken. Maar ik denk wel dat, door meer aan de fantasie van de mensen over te laten die hopelijk met mijn karakters mee gaan reizen, het eindresultaat sterker zal worden. En dan, als het manuscript zoals ik hoop, bij een uitgever ligt die vindt dat er uit het boek komt wat ik er in heb proberen te leggen, wordt het tijd om de reis te vervolgen. Want al voelt het nu een beetje als het einde van die reis, ik ben nog niet eens op een derde. En al zal het wel zo zijn dat de reis belangrijker is dan de bestemming, ik zal toch blij zijn wanneer ik bij het einddoel ben aangekomen. Want er wachten nog veel meer verhalen in het daarvoor bestemde laatje in mijn hoofd om geschreven te worden. Terwijl ik luister naar ‘Zeventien miljoen mensen’ en een brok in mijn keel voel, denk ik terug aan de afgelopen weken. Het is een wreed, absurdistisch verhaal met druppels van positiviteit in een zee van bitterheid. Waar ik zelf in de relatieve veiligheid van mijn werkkamer schrijf voor mijn werk en voor mezelf, doen honderdduizenden anderen alleen al in Nederland hun stinkende best om het lijden en de eenzaamheid van honderdduizenden anderen te verlichten.
Toch schrijf ik verder, hoofdstuk na hoofdstuk, want terwijl ik geniet van een korte wandeling in een zonnig bos, besef ik dat het zinloos is om somber bij de pakken neer te zitten. Het helpt niemand, mezelf ook niet, wanneer ik stop met het doen wat ik al zo lang wilde doen. Verhalen schrijven zorgt ervoor dat ik zelf even kan ontsnappen naar een wereld waar ik zelf kan bepalen wat er gebeurt. Waar straten niet verlaten zijn omdat we alleen zo meer ellende kunnen voorkomen. Niet altijd de baas Toch merk ik tegelijkertijd meer en meer dat ik zelfs in mijn eigen gecreëerde werelden lang niet altijd de baas ben. Ik heb de verhaallijn geschreven en van een raamwerk voorzien. Karakters bedacht of uitgediept, omgevingen beschreven. Ik bepaal wat ze doen en waarom, wat hun motivaties zijn. Maar hoe verder ik vorder, hoe meer de aankleding van het raamwerk van mijn boek verandert. De grote lijnen en de richting blijven wel hetzelfde, de weg ernaartoe verandert echter steeds meer. Ik kom erachter dat bepaalde beslissingen niet bij mijn personages passen, naarmate ik ze beter leer kennen. Kille slechteriken blijken toch beter te functioneren als ze menselijk gedrag vertonen en fouten maken, net zoals mijn hoofdpersonen stomme dingen zeggen en doen. Soms is dat irritant, want het raamwerk is prettig, het is waar ik me scene na scene aan vast kan houden, zodat ik dat allemaal niet hoef te bedenken. Nu veranderen complete scenes van vorm en inhoud, gebeuren sommige zaken zoals een wilde achtervolging eerder of anders, komen dubieuze allianties eerder tot stand en blijkt het beter te zijn wanneer iemand een verborgen agenda heeft. Meegaan met wat karakters willen Uiteindelijk blijkt het wel beter te zijn. Het verhaal wordt er volgens mij sterker en rijker van wanneer ik meega met wat de karakters willen doen en laten, niet zozeer wat ik vooraf bedacht had. Bovendien is een raamwerk niet heilig. Gaandeweg bedenk je dat sommige wendingen niet werken, of andere plotwendingen juist beter. Of iemand die je eerste boek recenseert en wijst op zwakke punten, geeft me de uitdaging om het deze tweede keer beter te doen. ‘Zo, ben benieuwd of je dit verraad van deze persoon had zien aankomen’. Inmiddels luister ik naar een nummer met vrolijke gitaarmuziek, met een videoclip opgenomen in een nog dichtbevolkt Amsterdam. Ik ben benieuwd en bevreesd wat morgen gaat brengen. Ik ben blij met kleine dingen waar ik voorheen niet zo stil bij stond, met de vele goede dingen waartoe mensen in deze gekke tijd in staat zijn en wil niet luisteren naar de psycholoog die voorspelt dat dat snel afgelopen zal zijn als de boel in elkaar flikkert. En ik begin aan mijn volgende hoofdstuk. Nog zeven te gaan. In mijn dagelijks leven ben ik werkzaam als redacteur, deels freelance, deels in vast dienstverband. Journalist mag je ook wel zeggen, hoewel ik dan zelf nog altijd denk aan een kettingrokende razende reporter die met een trenchcoat het land doorkruist op zoek naar nieuws. Om dat vervolgens op zijn trouwe typemachine uit te werken en het de jongste bediende naar de zetter te laten brengen.
In mijn geval is het gewoon de pc, veel telefonische interviews en vakbladjournalistiek. Ooit over supermarkten, tegenwoordig over ICT, telecom, gezondheidszorg en zelfs afvalinzameling. Ik schrijf in ieder geval vrij veel. Wellicht niet handig om dan ook nog een hobby te hebben waarbij ik schrijf, maar dat terzijde. Voor wie schrijf ik? De hamvraag is meer: voor wie schrijf ik nog als hobbyschrijver? Overal hoor en lees je (nou ja, lezen blijkbaar steeds minder) over ontlezing. Vooral jongere generaties zouden boeken steeds meer links laten liggen (of rechts) en vooral nog elkaars chatberichten lezen. Verder is het vooral videootjes en foto’s maken en delen. Ook oudere generaties (20+) zouden het steeds (vaker) makkelijker vinden om op Netflix of Videoland een film of serie te bekijken dan om het boek te lezen waar die op gebaseerd is. Dus nogmaals: voor wie schrijf ik eigenlijk (dat geldt overigens ook voor deze blog)? Voor een beperkte en krimpende groep lezers? En in mijn geval dan ook nog eens een beperkt deel van die groep – want lang niet iedereen houdt van SF, fantasy of horror. Nu ik er over nadenk: mijn debuut is meer een politiethriller met SF-(want tijdreis)elementen. Dat zal de doelgroep natuurlijk nog verder beperken. Maar ook als ik kijk naar mijn eerstvolgende – geplande – boek dat wat meer mainstream is, vraag ik me af en toe af of het nog wel zinvol is. Een paar honderdduizend woorden op papier zetten, diverse malen herschrijven, kijken of het uitgegeven kan worden en nog een half jaar later een boek vast te houden waar waarschijnlijk maar weinig mensen van zullen genieten (ervan uitgaande dat men het boek leuk vindt). Kopiëren zonder betalen Je kunt er een e-book van maken natuurlijk. Grote kans dat het dan vooral gekopieerd wordt zonder dat ervoor betaald wordt. Maar hé, dan is het lezerspubliek in ieder geval wat groter. En als hobbyschrijver hoef je het voor het geld toch niet te doen. Don’t quit your day job is voor dergelijke auteurs het adagium. Maar als je nou eenmaal toch een boek hebt uitgegeven, is het toch wel leuker wanneer jij – en de uitgever die er moeite voor doet – er behalve goede commentaren ook enige geldelijke waardering voor krijgen. Want roepen dat je het alleen voor jezelf doet en het niet uitmaakt wat er daarna met je creatieve gedachtenspinselen gebeurt, is grote onzin. Wie een boek uitgeeft of een verhaal instuurt voor een wedstrijd, wil op zijn minst gelezen, het liefst gewaardeerd en – in het geval van een boek – zo mogelijk ook nog betaald worden (die irritante auteursrechten). Ondertussen zit ik op bijna 100.000 woorden (een pagina of 300) en hoop ik deze week qua opbrengst in totaal op 10.000 van die woorden uit te komen. Ondanks alle vragen hierboven, ga ik gewoon door, want het verhaal moet er toch uit nou het eenmaal in mijn hoofd zit. Dus hoop ik ergens in 2021 met mijn tweede boek in boekhandels te liggen, op beurzen te staan en te genieten van elke vorm van waardering, hoe klein ook. En koop het ook gerust. Mijn banksaldo houdt eveneens van positiviteit. Ik las vandaag (zondag) een column in de Volkskrant over de maandproductie van schrijver Arnon Grunberg, zo tussen de 50.000 en 60.000 woorden per maand. Ter vergelijking: mijn debuut telde 65.000 woorden en 211 pagina’s. Deze megaproductie werd vergeleken met de gemiddelde productie van een schrijver van 50.000-60.000 woorden per jaar.
Nou kan ik niet verifiëren of de cijfers kloppen, maar twee dingen kwamen in mijn hoofd op: dat de gemiddelde productie van een schrijver me wel laag leek en dat de productie van die Grunberg me eigenlijk wel vrij normaal leek. Daarbij wel aangetekend dat de columnist het had over de eindproductie van een auteur, dus inclusief herschrijven en nogmaals herschrijven waarschijnlijk. Maar dan nog. Zelf ben ik een hobbyschrijver die het schrijven ‘erbij doet’ in de avond- en weekenduren. Toch heb ik tussen ruwweg begin oktober 2019 en 31 januari 2020 zo’n 72.000 woorden geschreven. Even los van het feit dat ik pas op ruim een kwart van mijn geplande verhaal zit en dus afsteven op een pagina of 800, zou ik dus in zo’n vier maanden als hobbyschrijver de gemiddelde jaarproductie van de gemiddelde auteur dus aardig voorbij schieten. En dat terwijl er ook avonden en weekeindes zijn dat ik niet of minder schrijf, of wanneer het een half uur kan duren voordat ik na lang nadenken eindelijk ‘in the flow’ zit. Drive gekregen Nou is het wel zo dat ik sinds mijn debuut vorig jaar september – of eigenlijk al in de zomer toen mijn deel van het werk aan ‘Als een leven botst’ af was – geleidelijk aan de productie aan het opvoeren ben. Ik heb volgens mij in totaal ruim anderhalf jaar gedaan over het schrijfproces van mijn debuut, al vlogen daar nog wel enkele korte verhalen tussendoor. Nu heb ik een bepaalde ‘drive’ gekregen om de trilogie die ik voor ogen heb sneller het levenslicht te laten zien. Van een keer of drie, vier per week wat schrijven ben ik gegaan naar af en toe een dag niet schrijven. Dat jaagt de productie natuurlijk aardig omhoog. Aan de ene kant geeft die ‘drive’ me energie. Aan de andere kant moet ik uitkijken dat ik niet van ‘willen’ schrijven naar ‘moeten’ schrijven ga. Die drive heeft me in mijn dagelijkse werk ook een burn-out gegeven waar ik nog steeds niet helemaal van hersteld ben. Schrijven moet vooral leuk blijven, want het is een hobby. Dit in tegenstelling tot bij meneer Grunberg – een van de succesvolste Nederlandse schrijvers van het moment genoemd – voor wie het werk is. Geen heilig moeten Natuurlijk is het mooi wanneer je hobby door anderen gelezen én gewaardeerd wordt. Dat doet me goed. Maar ik moet vooral oppassen dat het ‘heilige moeten’ bij mij de overhand krijgt, zoals dat ook veel te lang het geval was in mijn werk als journalist. En zoals dat ook in mijn werk een valkuil blijft. Er zijn nog heel veel ideeën in mijn hoofd die er om vragen om als verhaal geboren te mogen worden. Ik wil ze graag die kans geven, maar dan wel omdat ik het wil, niet omdat het moet. Dat gezegd hebbende, ga ik proberen om mezelf niet te veel te vergelijken met andere schrijvers (fulltime, parttime of hobbyist) en hun productie. Ga ik mezelf af en toe een avond vrijaf geven om zelf, met mijn vrouw en/of kinderen leuke dingen te doen. Of ik mijn vijfde hoofdstuk nou vanavond of volgende week afrond, maakt in het grote geheel der dingen weinig uit. Als het maar af komt en als ik er maar plezier aan beleef wanneer ik een nieuw boek in handen heb. Ik schrijf al zo lang als ik me kan herinneren. Ik lees al sinds ik begon met het leren van woorden. Waar klasgenoten het vreselijk vonden om voor het vak Nederlands een kort verhaal te schrijven, bedacht ik helden- en horrorverhalen. Het is geweldig om zelf te creëren, net zoals het een prachtige ervaring kan zijn om in de werelden rond te zwerven die anderen gecreëerd hebben.
Naarmate ik meer schrijf, ben ik (helaas) minder gaan lezen. Ik ben voor mijn werk als redacteur al de hele dag bezig met lezen en schrijven. Als ik dan in de avond nog een keer een uur, soms langer, aan mijn verhalen schrijf, dan is de puf er vaak niet meer om nog een boek te pakken en is Netflix een minder inspannend alternatief. Toch zijn het juist al die verhalen en boeken van andere auteurs, nieuw, veteraan, jong en oud, waar ik nog altijd veel van kan leren. Niet kopiëren, want een schrijfstijl van een ander overnemen werkt volgens mij niet. Je ontwikkelt een eigen schrijfstijl gedurende de jaren die past bij jou. Als voorbeeld: toen Robert Jordan in 2007 overleed voordat hij de Wheel of Time-fantasyreeks kon afronden, nam Brandon Sanderson het stokje over. Een overname die succesvol was mijns inziens. Niet omdat Sanderson de schrijfstijl van Jordan perfect kopieerde, maar juist omdat hij een frisse wind bracht door korter en krachtiger het verhaal af te ronden. Bewust en onbewust beïnvloed Ongetwijfeld ben ik zowel bewust als onbewust beïnvloed door reeksen auteurs waarvan ik verhalen gelezen heb. Vroeger onder meer door mensen zoals Stephen King en Clive Barker, waarvan ik de zo natuurlijke schrijfstijl en dialogen bewonderde. Later door auteurs als Harry Turtledove (alternatieve geschiedenis). Waar ik King en Barker nog probeerde te kopiëren in hun schrijfstijl, heb ik dat later losgelaten en ben ik heel geleidelijk aan gaan schrijven zoals dat het beste bij me past. Bij mijn debuutboek ‘Als een leven botst’ lijkt het een stijl te zijn die de nog kleine groep lezers als ik het mag geloven bevalt. Iets dat me keer op keer toch verraste, maar tegelijk een aanmoediging is om op de ingeslagen weg verder te gaan en mijn eigen stijl verder te ontwikkelen. Deels bewust, deels onbewust. Grootste criticus Waarbij ik mijn eigen grootste criticus blijf, want teruglezen wat ik heb geschreven doet me nog regelmatig de tenen krommen. Wel verschijnt er in Wonderwaan 50 binnenkort een kort verhaal waar ik ook na het lezen zelf positief verrast over was en relatief weinig in herschreven heb. Of dat gewoon betekent dat ik strengere eerste lezers of een betere eindredacteur nodig heb, mag de lezer van ‘Een moment, bevroren in tijd’ binnenkort zelf bepalen. In de tussentijd schrijf ik gestaag verder aan mijn vervolg ‘Als werelden botsen’. Na vier hoofdstukken zo’n 60.000 woorden, iets minder dan mijn debuut. Met nog 12 geplande hoofdstukken te gaan, zal ik misschien mijn vaak breeds beschrijvende schrijfstijl bewust wat moeten inkorten. Aan de andere kant: ik heb nu het verhaal, de personages, hun motivaties en hun achtergronden neergezet. Tijd voor actie. Ik ben nu bezig met het in elkaar vlechten van twee verhalen tot één boek. Waarbij een van die verhalen deels al jaren op digitaal papier stond. Een creatieve vorm van recycling, zullen we maar zeggen. Anders is mijn leven te kort om al mijn ideeën op dat digitale papier te vormen tot verhalen en boeken.
Een jaar of acht geleden begon ik met schrijven met wat een afgerond kort verhaal moest worden over een jongen die door een portaal in een andere wereld valt (op zich niet zo origineel als ik het zo lees). Toen ik op de 13.000 woorden zat en ik het idee had dat ik nog niet op de helft zat, wist ik dat het geen zin had om hiermee voor de verhalenwedstrijd verder te gaan waarbij 12.000 woorden het maximum was. Stof vangen in de digitale dekenkist Daarna bleef het verhaal jarenlang in mijn digitale dekenkist liggen en ving stof op. Totdat ik dit jaar debuteerde met ‘Als een leven botst’. De uitgever had me aangeraden om sommige elementen te verduidelijken en ik vatte dat op als de noodzaak om een compleet nieuwe verhaallijn toe te voegen. Het onderwerp van mijn korte verhaal had me nooit losgelaten – wezens die ooit samen met mensen hadden geleefd maar na een onderlinge strijd millennia geleden teruggejaagd werden naar hun eigen wereld. Nu gebruikte ik het in mijn extra verhaallijn, om hoofdpersoon Victoria een achtergrond te geven voor haar gave van in de tijd reizen. Niet beseffende op dat moment, dat ik het zaadje gepland had voor een vervolg dat inmiddels een geplande drie delen bevat. Maar goed, eerst maar eens het eerste deel af krijgen. Ik zit nu op twee hoofdstukken en 33.000 woorden. Het korte verhaal over de jongen in die andere wereld vlecht ik tussen de hoofdstukken door als een soort reisjournaal. Helemaal herschrijven Net zoals ik de neiging moet onderdrukken om mijn paragrafen terug te lezen en meteen te herschrijven, moet ik nu de neiging onderdrukken om de al geschreven delen van het korte verhaal niet helemaal te herschrijven. Natuurlijk, het is een aantal jaren oud en mijn schrijftechniek heeft zich wel wat ontwikkeld sindsdien. En de verhaallijn van het boek maakt ook her en der aanpassingen nodig. Maar waar ik probeer bij nieuwsartikelen en achtergronden tijdens eindredactie de eigenheid ervan zoveel mogelijk intact te laten, heb ik de neiging alles dat ik zelf schrijf, erg kritisch te herlezen. Zeker als het al wat ouder is. Maar ouder is niet per definitie slechter. Het is alleen nodig om het gerecyclede deel en het nieuwe deel zodanig in elkaar te vervlechten, dat de som meer is dan het geheel van de delen. Of dat lukt, hoop ik eind 2020 in boekvorm te laten zien. Even wachten dus nog. Ik heb het afgelopen weekeinde een deel van het interview uitgewerkt met een politieagent. De informatie die ik eruit haal, is bedoeld om alles waarover ik schrijf met betrekking tot de politie in mijn volgende boek zo nauwkeurig en realistisch mogelijk te beschrijven. Niet alleen de omgeving, wat politie wel of niet mag, maar ook het taalgebruik van politiemensen.
Zo’n interview kost tijd, zeker het uitwerken ervan, maar is ook waardevol. In mijn debuutroman ‘Als een leven botst’ heb alleen online onderzoek gedaan naar zaken zoals rangen bij de politie, het soort dienstwapens, de organisatiestructuur. En natuurlijk naar heel veel andere zaken, zoals Nederlands taalgebruik begin 20e eeuw, de in het boek beschreven omgevingen, muziek en kleding uit de jaren negentig. Online onderzoek niet genoeg Hoewel je met online onderzoek naar achtergrondinformatie al een heel eind ver komt, is het niet genoeg. Soms is de informatie achterhaald of is het niet eenduidig. Soms is het niet te vinden. Dan is het ouderwets ‘op pad gaan’ toch het enige alternatief. Waar ik het vroeger vooral – en soms nog wel eens - zag als een rottige onderbreking van het schrijfwerk, ben ik er achter gekomen dat het een onmisbare ondersteuning is. Want hoe goed je verhaal ook uitgedacht is, het gaat lezers uiteindelijk irriteren als ze het gevoel hebben – of gewoon weten – dat veel alledaagse zaken niet helemaal of helemaal niet kloppen. Deze aankleding moet gewoon kloppen. Ook voor mijzelf als schrijver. Ook al weten de meeste lezers niet wat het huidige dienstwapen van de politie is of hoe men in 1903 schreef, als ik weet dat het niet klopt, blijft het mij ergeren. Verhaal blijft basis Het verhaal zelf blijft natuurlijk de basis. Zowel de vorm als de inhoud. Je kunt het nog zo mooi aankleden en alles kan kloppen: een verhaal met eendimensionale hoofdpersonen en/of een foute logica, veel informatiedumps in plaats van conversaties gaat lezers vervelen of frustreren. Dan is het gewoon een lelijke kerstboom met snel uitvallende naalden onder al die ballen, lampjes en slingers. Zo heb ik elke afzonderlijke scene beschreven en de interne logica van structuur en beslissingen van hoofdpersonen gewikt en gewogen. Een must die in mijn oudere verhalen regelmatig ontbrak. Een goede structuur en interne logica – magie kan, maar het effect ervan moet wel logisch in het verhaal passen – vormen het fundament. Dus een logisch, goed lopend verhaal met 3D-hoofdpersonen én alle details die kloppen (ik wist niet dat een politieagent in heel Nederland dezelfde bevoegdheid heeft) vormen de aankleding. Je hebt het allebei nodig. En alleen online of in boeken en tijdschriften vindt je niet alles wat je nodig hebt. Helaas. Kortom, de komende maanden blijf ik het schrijven aan min boek zelf afwisselen met interviews plannen, afnemen en uitwerken. Het zal langer duren voordat ik ‘het einde’ kan schrijven. Maar ik weet zeker dat het boek er beter van wordt. Meestal schrijf ik mijn verhalen zoals nu dit blog. Op de pc. Het is snel en elke fout – en dat zijn er nogal wat wanneer ik snel type – is zo hersteld. Waarom zou je het anders doen als dat niet hoeft?
Onlangs hoorde ik een verhaal over een schrijver die bewust een vulpen gebruikt om zijn verhalen te schrijven – en ze daarna pas op een computer overneemt. Omdat hij met een vulpen veel rustiger schrijft dan op een computer, heeft hij tijdens het schrijven van elke zin de tijd om goed over de vorm en inhoud van die zin na te denken. Zo krijgt hij betere zinnen, paragrafen uiteindelijk boeken, is de redenatie. Dat er slechts eenmaal per vier jaar een boek af is, neemt hij op de koop toe. Even los van het feit dat ik linkshandig ben en dus voortdurend inkt over mijn geschreven woorden heen zou smeren, vroeg ik me af of het zo ook echt zou werken. Af en toe gebruik ik een notitieboek en ballpoint om te schrijven wanneer ik inspiratie heb maar geen desk- of laptop in de buurt heb. Is langzaam beter? Over het algemeen heb ik dan niet het idee dat ik dan, omdat ik langzamer schrijf, ook betere of mooiere zinnen maak. Meestal is het juist zo dat ik dan bij het overtypen veel herschrijf. Pas dan denk ik nog eens goed na over de zinnen die ik geschreven heb, net zoals ik doe wanneer een verhaal af is en ik alles doorlees. Maar misschien mis ik het punt van de schrijver. Het doel van de vulpen. Misschien probeer ik gewoon, ongeacht of ik met computer of ballpoint schrijf – alles wel te snel op (virtueel) papier te krijgen. In dat geval is het niet het medium dat mede bepaalt of ik nadenkend schrijf, maar de mate van (on)geduld die ik heb om na te denken tijdens het schrijven. Verhaal laten groeien Nu ik met mijn tweede boek bezig ben, merk ik dat het me vooral heeft geholpen om eerst een maand of vier over het boek na te denken. Niet elk detail dood denken, maar wel het verhaal eerst in een raamwerk laten groeien voordat ik begin. Nadenken over de karakters en hun beweegredenen, de manier waarop ze op gebeurtenissen reageren. Over de omgevingen waarin alles plaatsvindt. Over de gebeurtenissen zelf. Nu ik het promoten van mijn eerste boek afwissel met het daadwerkelijk schrijven van het vervolg, geeft het me meer rust om over details van elke zin, elke paragraaf na te denken. Tijdens het schrijven zelf, tijdens het sporten, of voorafgaand aan het in slaap vallen. Mijn vulpen Dat raamwerk, met elke scene geschetst maar met voldoende flexibiliteit om nog te durven veranderen als dat logischer is, dat is mijn vulpen. Mijn manier om de zinnen te voelen, te kneden tijdens het schrijven ervan. Zonder dat het vier jaar duurt voordat ik mijn volgende boek af heb. m te bewerken. Hoe kun je als een debuterend auteur bekendheid verwerven? Ik worstel al enkele maanden met deze vraag en een goed antwoord heb ik nog niet. Natuurlijk, ik heb geluisterd naar adviezen en heb ze ook gelezen. Voor auteurs met weinig of geen reclamebudget (zelf of via hun uitgever) is het belangrijk om social media volop in te zetten, lokale uitgaven en boekhandels te benaderen, een website op te zetten.
Probleem is: het kost allemaal tijd en energie. Zeker in het begin lijkt het niet meer op te leveren dan minder tijd voor datgene wat ik het liefst doe: aan een nieuw verhaal, een volgend boek werken. Met een gewone baan als redacteur en tekstschrijver overdag, een gezin, een huis(houden) en iets dat lijkt op een sociaal leven (als ik de energie heb om dat te onderhouden). Wachten op de doorbraak Wanneer een medeauteur in het fantastisch genre mij tijdens een fantasy-event vertelt dat zij ook na een aantal jaren nog moet doorbreken buiten de bekende kring van redelijke die hard liefhebbers van haar genre, dan zakt de moed mij wel even in de schoenen. Ik dacht toch echt dat zij behalve een aantal geschreven boeken ook wel heel wat verder was qua bekendheid en verkoopaantallen. De waarheid blijkt hardnekkiger. Dat geldt ook voor de uitspraak: één boek is geen boek. Ofwel, als je één boek hebt uitgegeven, dan ben je nog nergens. ‘Debuterend’ auteur klinkt leuk, maar voor het creëren van bekendheid is een tweede boek toch vele malen beter. De opmerking echoot na in mijn hoofd wanneer ik weer een dag lang op een fantasy-beurs heb gestaan en niet aan dat tweede boek heb geschreven. Begrijp me niet verkeerd: het is ook leuk, het biedt mogelijkheden voor contacten en uitwisseling van tips & tricks. Maar als je na acht uur één debuutboek hebt verkocht, vraag je je (nou ja, vraag ik me dan) in ieder geval wel een beetje af waar ik het allemaal voor doe. Waarvoor doe ik het? Misschien is dat ook wel de belangrijkste vraag. Waar doe ik het voor? Om door te breken? Om bekend te worden? Om er genoeg geld mee te verdienen zodat ik kan ophouden met mijn huidige werk? Dat laatste is niet zoveel auteurs gegeven, zeker niet wanneer je vooralsnog alleen voor het Nederlandstalige publiek schrijft. Of is het uitgeven van een eerste boek vooral bedoeld om ervoor te zorgen dat mijn schrijfsels en bedenksels gelezen worden door meer dan een paar juryleden? Want hoe heerlijk ik schrijven ook vind, het is toch leuker wanneer anderen datgene dat je schrijft ook waarderen. Noem het gezonde ijdelheid die gestreeld moet worden. Een heel klein beetje poging tot onsterfelijkheid in zeer beperkte kring. Met dat in mijn achterhoofd, plaats ik weer eens een blog op mijn website en op LinkedIn, schrijf ik weer eens een Twitter-bericht, committeer ik me aan alweer een beurs (waar ik zoals in aangaf ook van kan genieten), zoek ik als belabberde marketeer nieuwe kanalen om mezelf te promoten, publiceer ik korte verhalen omdat ik het mijn naamsbekendheid ten goede komt. En probeer ik af en toe ook nog tijd en energie te vinden om datgene te doen waar ik het meeste plezier aan heb: het schrijven van fantastische vertellingen waarvan ik graag wil dat anderen ze lezen en ervan kunnen genieten. |
Archief
Augustus 2020
Categories |